Wachten op Maria: een kerstverhaal uit het verpleeghuis
Vlak nadat je Zandvoort binnenrijdt, wordt het tijdelijke verpleeghuis zichtbaar: grijze ‘portacabins’ naast een kaal bouwterrein. Ondanks de grauwe buitenkant is het binnen warm en gezellig: veel kerstlichtjes, een mooi versierd restaurant en de bekende kerst-CD op ‘repeat’.
Op de covid-afdeling heerst een andere sfeer, het is er nagenoeg stil. Medewerkers rennen en vliegen, komen handen tekort. Tegelijkertijd lijkt het of zij zich traag voortbewegen. Bijna fluisterend geven zij elkaar instructies. Deze stilte, gecombineerd met de in gele pakken gehulde medewerkers met hun schorten, mutsjes, mondmaskers, handschoenen en spatbrillen, geeft het geheel een bijna buitenaards karakter.
Vijf diensten kom ik draaien om een handje mee te helpen en de collega’s te ondersteunen. Ook al werk ik in de staf, mijn zorgervaring kan worden ingezet op het niveau-3 verzorgende. De ochtend gaat snel voorbij. Diverse cliënten worden gewassen en aangekleed. Ze zijn veelal te ziek om mee te helpen of zelfs uit bed te komen. Ik spoed mij van de ene naar de andere cliënt. Probeer tussendoor een vrolijk praatje te maken, maar haast mij vooral.
Gelukkig wachten in de eetkamer verscheidene gastvrouwen die alle tijd hebben voor een gesprek. Ik heb kort met hen kennisgemaakt. Het is een bont gezelschap van medewerkers van het Rode Kruis, de communicatieadviseur van mijn eigen organisatie die meehelpt, en de schoonzus van een verzorgende. ‘Ik werk bij een tuincentrum. Alles is al weken dicht, dus ik rijd met mijn schoonzussie mee. Wat gezelligheid geven aan anderen tijdens de kerstdagen.’ En verscholen achter een mondkapje, zonder camera’s, ontdek ik zelfs Irene Moors. ‘Als ambassadeur van het Rode Kruis kan ik niet achterblijven’, vertelt zij, terwijl ze koffie inschenkt. De bewoners genieten van een kerstontbijt en hebben geen idee wie hun vandaag deze bijzondere aandacht geeft.
’s Middags heb ik meer rust om het corona-slagveld te aanschouwen. Ik zie dichte kamerdeuren met daarachter zieke bewoners, soms met zuurstof. Een deel is te moe om naar de eetzaal te gaan. Familieleden zwaaien achter de ramen. Kleinkinderen brengen een heuse kerstserenade aan hun oma, verkleed als kerstman. De voordeurbel gaat regelmatig op mijn dect-telefoon; een familielid die iets lekkers komt brengen voor een cliënt. Het is nog de tijd dat vele naasten niet de besmette afdeling op durven.
‘Wat kan ik nog voor jullie doen?’, vraag ik aan het team. Ik heb nog twee uurtjes te gaan. Die avond heb ik een kerstdiner met vrienden. Aarzelend zegt de verpleegkundige: ‘Ik durf het bijna niet te vragen. Zou je bij de heer P. kunnen gaan zitten? Ik vermoed dat hij niet lang meer heeft. We hebben zijn eerste contactpersoon, zijn vroegere buurvrouw, al gebeld. Het is een nare gedachte als hij straks in eenzaamheid komt te overlijden.’
Meneer P. ligt met zuurstof in bed. Hij is goed aanspreekbaar, maar snel uitgeput. Zijn kamer heeft kale muren. Hij vertelt mij dat hij tijdens corona is verhuisd naar het verpleeghuis. Dat verklaart de weinig persoonlijke kamer. Ik open wat dozen en plaats wat foto’s van hem op het prikbord. Foto’s van zijn neven en nichten, zijn ouders, zijn vele reizen, ansichtkaarten en krantenknipsels. Ik zit naast zijn bed en vraag naar zijn leven. Of hij bang is voor de dood. Of hij nog afscheid wil nemen van iemand. Ja, hij wil heel graag zijn buurvrouw, Maria, zien. Hij is nooit getrouwd. Maar wat het meest leek op een relatie, was zijn contact met Maria en haar zoon.
Ik was hem op bed. Zoek tussen de dichte dozen naar een mannenluchtje. Fris hem op, kam zijn haren. Om hem te scheren, doe ik drie pogingen. Ondanks mijn jarenlange ervaring in de zorg heb ik nog nooit met een scheermes een wang van een man aangeraakt. Terwijl we wachten op de buurvrouw bevochtig ik met zuigstokjes zijn lippen en aai of knijp berustend zijn hand. Hij dommelt soms in en ziet niet dat de tranen over mijn wangen rollen. Gelukkig maar, want ik weet niet waar dit verdriet precies over gaat. Deze covidperiode, de machteloosheid, de cliënten, collega’s, de heer P. die mij snel zal komen te ontvallen of mijn eigen vader die twee maanden daarvoor redelijk plotseling is overleden?
Enkele uren later, mijn dienst zit er al lang op, klopt iemand op het raam. Een goedlachse vrouw met donkere krullen en een levendige mimiek. Ik zie dat zij geroerd is dat ik tegen meneer P. praat en zijn hand vasthoud. Zij heeft een warme blik, maakt eerst contact met hem via het raam, maar komt later met beschermingspak afscheid nemen van haar oude buurman. Het is voor mij tijd om thuis kerst te vieren.
De volgende ochtend zie ik grotendeels dezelfde collega’s werken. Ik hoop dat zij de avond ervoor, net als ik, door familie of vrienden zijn opgewacht, konden aanschuiven en genieten van het kerstdiner en waardering kregen voor hun werk. Mijn blik gaat langs de kamers van de bewoners. Ik zie drie dichte deuren verzegeld met een witte roos. Ook de deur van de heer P. heeft een roos. ‘Hij heeft gewacht op Maria’, vertelt de verpleegkundige. ‘Vlak na haar komst is hij overleden.’
Achtergrond: een jaar geleden passeerde in diverse verpleeghuishuizen in Nederland de tweede corona-golf met de piek rond de feestdagen (22 procent meer oversterfte). Momenteel bereidt de ouderenzorg zich wederom voor op duistere feestdagen. Naast de vijfde golf zijn medewerkers overbelast en uitgeput en is het ziekteverzuim historisch hoog (bijna 10 procent) en is het aanbod vrijwilligers afgenomen.
Door: Audrey van Schaik, bestuursvoorzitter van Kennemerhart, een ouderenzorgorganisatie in de regio Zuid-Kennemerland. Tijdens de tweede golf hebben diverse medewerkers uit de ondersteunende dienst, met of zonder zorgachtergrond, meegeholpen in de zorg. Audrey van Schaik is medisch specialist, psychiater.
Bron: Zorgvisie.nl